Over het geheel genomen stel ik voor dat voor degenen die het christendom verkennen, CS Lewis, Francis Schaeffer en Tim Keller (van generatie op generatie) de beste zijn – maar voor de graduate school is Van Til een diepe duik waard. De vraag is zowel een kwestie van apologetiek als van kennis, want wanneer we ons bij anderen aansluiten in de cultuuroorlog en de uniciteit van het christendom minder benadrukken, bieden we het aan de natuurlijke mens aan “als iets dat slechts informatie is die een aanvulling is op wat hij al bezit.”
Van Til is bijzonder uitdagend omdat hij ‘concreet denken’ promoot, maar zijn abstracte ideeën vaak in diepzinnig proza uiteenzet. Hartelijke lezers van Van Tils beroemde ‚De verdediging van het geloof‘ zouden kunnen beginnen met hoofdstuk 12, waar Van Til beweert dat de heer White en de heer Zwart, gelovige en niet-gelovige, beiden rationeel zijn, maar de syncretistische heer Gray in het midden. niet.
Van Tils nadruk op absolute antithese brengt hem ertoe het lichte applaus van CS Lewis te bekritiseren voor de erkenning door sommige niet-christenen “dat bepaalde houdingen echt waar zijn, en andere echt onwaar.” Van Til klaagt: “Zeggen dat er een objectieve standaard is of moet zijn, is niet hetzelfde als zeggen wat die standaard is…. Alleen degenen die door Christus in God geloven, proberen God te gehoorzamen. … Het ‘evangelie volgens St. Lewis’ is een te groot compromis met de ideeën van de natuurlijke mens om in onze tijd een duidelijke uitdaging te vormen.”
Hier zijn een korte blik op vijf andere P&R Van Til-boeken, te beginnen met ‘Common Grace and the Gospel’, waarin hij onze ‘totale verdorvenheid’ benadrukt. Dat betekent niet dat we kwijlende beesten zijn. Het betekent wel dat ‘de zonde de mens in al zijn functies heeft beïnvloed’, en zo diep dat ‘iedereen probeert de waarheid te onderdrukken’.
In ‘Psychology of Religion’ bekritiseert Van Til academici die een halve eeuw geleden het ‘religieuze bewustzijn’ gelijkstelden met fantasie: ‘Onze respectabele burger leert in dit verband dat… des te meer onderscheidend hoe kleiner de kans is dat iemand in God gelooft.”
Van Til noemt in ‘An Introduction to Systematic Theology’ het idee van neutrale autonomie antichristelijk, en niet alleen niet-christelijk. Wanneer we een nieuw onderwerp onderzoeken, erkennen we óf dat we zondige schepselen zijn die onze kennis van God onderdrukken, óf we stellen onszelf op als goden die dwaas zijn en oordelen over theorieën die eveneens dwaas zijn.
In ‘The Reformed Pastor & Modern Thought’ zegt Van Til dat gelovigen en niet-gelovigen dezelfde reeks feiten zien, die duidelijk over God spreken, maar een niet-gelovige ‘is als de man met een gekleurde bril op zijn neus…. Alles is geel voor het geelzuchtige oog.” Een journalist ‚rapporteert ze bij zichzelf en anderen als ‚geel‘. Zijn eigen subjectiviteit vervormt de feiten “waarvan hij aanneemt dat dit de feiten zijn zoals ze werkelijk zijn.”
Van Tils ‚Christian Theistic Evidences‘ laat zien dat zijn vooronderstelde kritiek op degenen die de nadruk leggen op de rede van de mens niet betekent dat we bewijsmateriaal negeren dat God zou kunnen gebruiken om ons te helpen ons denken te veranderen. Voordat de meeste niet-wetenschappers met het mysterie van de kwantumfysica begonnen te worstelen, zei Van Til dat ‘de wetenschap inderdaad het vreemde en bizarre kan en zal toestaan’, maar veel wetenschappers doen het louter af als iets dat ‘nog niet volledig kan worden verklaard’.
Kunnen we waarderen wat vreemd en raar is? We moeten opnieuw geboren worden, wat betekent dat we moeten beseffen dat we baby’s worden met de neiging om te babbelen, te babbelen en ons vermaak te zoeken in bubbels en snuisterijen, totdat we de Bijbel in ons opnemen.